Er moet denk- en zoek-werk aan te pas komen, om:
- een democratisch en geloofwaardig alternatief te bieden aan de mensen die zich weggezet voelen door de globalisering en daarvan de immigratie als oorzaak hebben leren zien,
- na te gaan, waar die neiging tot "de tent uit vechten" van veronderstelde oneerlijke concurrenten vandaan komt en hoe dat in het (nabije) verleden in zijn werk ging,
- en hoe aggressief concurrentie-racisme in elkaar zit, hoe het zich ontwikkelt en waar het nodig is om er een halt aan toe te roepen, voordat het gewelddadig wordt.
De bijdragen van Anne-Ruth Wertheim hebben op andere teksten voor, dat ze in heldere en begrijpelijke taal zijn geschreven. Ze zetten aan tot nadenken en tot inspiratie voor optreden in je eigen omgeving. want daar zal het toch echt uitgevochten moeten worden.
Republiek Allochtonië en Weblog Anja Meulenbelt hebben al eerdere versies van onderstaand betoog van Anne-Ruth Wertheim afgedrukt. Op 30 augustus 2010 publiceerde de bekende Amerikaanse historicus en Midden-Oosten deskundige Juan Cole een nieuwe versie van Anne-Ruth haar betoog in zijn blog Informed Comment (in het Engels). Ze spitst haar redenering nog meer dan vroeger toe op de huidige problemen met de agitatie van Geert Wilders en deelt met ons haar ervaringen als (half-)joods kind in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting.
Maar wat ik vooral zo krachtig vind bij Anne-Ruth Wertheim, is de uitwerking van de stellingen van haar vader, wijlen prof. Wertheim, over discriminatie als uitbuitings-racisme, dan wel als concurrentie-racisme. Die twee uit begripsmatig elkaar halen, maakt iets meer duidelijk over hoe het in de publieke opinie (onbewust) in elkaar zit.
Dat kan helpen om de nodige remedies en, vooral, de nodige alternatieve perspectieven te vinden en te ontwikkelen.
Onderstaande vertaling van het Engelse origineel is vandaag door de auteur zelf gemaakt, nadat ik haar had verzocht, haar stuk hier te mogen publiceren.
Anne-Ruth Wertheim:
Hedendaags racisme, een mengvorm die verheldering verlangt
De verbreiders van het hedendaags racisme dat vergoelijkend ‘islamofobie’ wordt genoemd, zeggen dat zij niets anders doen dan waarschuwen voor de gevaren die zij zien in de islam en dat dat niets met racisme te maken heeft. Maar het is een misvatting dat racisme alleen zou gaan over lichamelijke kenmerken die mensen bij hun geboorte meekrijgen. Ook de culturele kenmerken die mensen tijdens hun leven ontwikkelen zijn al eeuwenlang een probaat middel om groepen te belasteren en buiten te sluiten. Zowel het concurrentieracisme dat handelsminderheden overal op de wereld te verduren kregen (en nog steeds krijgen) als het antisemitisme in vooroorlogs Europa stond bol van de culturele vooroordelen en nooit ontbrak daarin het item religie.
Toch is het begrijpelijk dat mensen in verwarring raken. Hedendaags racisme is een mengvorm van twee soorten racisme: uitbuitings- of koloniaal racisme en concurrentie- of cultureel racisme. Inderdaad gaat op dit moment alle aandacht uit naar een cultureel aspect van de aangewezen groep, hun religie de Islam. Maar daarmee is niet gezegd dat hun lichamelijke kenmerken er niet meer toe doen. Ik zal proberen dit in mijn artikel te verduidelijken.
Ik werd geboren in Indonesië toen dat nog een kolonie was van Nederland. Samen met mijn ouders, zusje en broertje woonde ik in een mooi huis en nam de wereld in mij op zoals alle kinderen dat doen - als vanzelfsprekend. Er waren altijd Indonesische bedienden om mij heen die opraapten wat ik liet vallen. De kleren die ik vuil maakte gaven ze me netjes gestreken terug. Iedere ochtend besprak mijn moeder aan de ontbijttafel met onze kokkie wat ze die dag zou koken - kokkie zelf zat ernaast op haar hurken. En als ik mee mocht boodschappen doen zag ik hoe de Chinese eigenaren van de toko’s de baas speelden over de Indonesiërs die de vloer veegden.
Mijn wereldbeeld was opgebouwd uit drie lagen: bovenaan stonden wij blanke Nederlanders, onderaan de Indonesiërs en daar tussenin de Chinezen.
Dit wereldbeeld werd van de ene op de andere dag op z’n kop gezet toen ik zeven jaar oud was. In de Pacific woedde de Tweede Wereldoorlog en de Japanners bezetten Nederlands Indië. Ze vestigden er een wreed bewind dat drie en een half jaar zou duren en sloten ons met alle andere blanken op in kampen. We leden honger en gebrek en werden in bedwang gehouden met geweld waar iedereen naar moest kijken. Ons kamp werd bewaakt door Indonesische soldaten die net als wij geslagen werden door de Japanners, maar wel genoeg te eten kregen.
Nu stonden dus de Japanners bovenaan, daaronder de Indonesiërs en helemaal onderaan wij blanken.
Halverwege de oorlog begonnen de Japanners die geallieerd waren met Nazi Duitsland, hun voorbeeld te volgen en de joden af te zonderen van de niet-joden. Mijn vader, die in een mannenkamp zat, was joods maar mijn moeder, met wie mijn zusje, broertje en ik in een vrouwenkamp zaten, niet. Wij waren dus halfjoods en de Japanners dreigden ons met geweld bij haar weg te halen. Om dat te voorkomen besloot zij zichzelf als joods te laten registreren en zo gingen wij alle vier samen naar het joodse kamp (*)
Toen we na de oorlog in Nederland aankwamen, ontdekte ik dat vrijwel onze hele joodse familie van vaderskant was omgebracht. Mijn joodse grootouders hadden een eind aan hun leven gemaakt op de dag dat Nederland capituleerde voor het Duitse leger.
Kort voor en tijdens de oorlog raakten mijn beide ouders, onder meer door wat zijzelf meemaakten in de kampen, ervan overtuigd dat de Indonesiërs recht hadden op hun onafhankelijkheid. Daarvan getuigden ze in het openbaar en dat bracht ons gezin in een uitzonderingspositie tussen de nog sterk koloniaal denkende en voelende Nederlanders. We kregen veel agressie te verduren die mij als middelbare schoolkind niet onberoerd liet.
Toen het zover was, had ik dus al heel wat racisme en geweld meegemaakt en had zich in mijn hoofd een warboel aan mensbeelden gevormd. Pas veel later begon ik hierin orde te scheppen. Daarbij leerde ik om te beginnen van het werk van mijn vader, de socioloog van Zuidoost Azië W.F. Wertheim. Hij onderscheidde twee soorten racisme:
1. Uitbuitings- of koloniaal racisme ten aanzien van de gekoloniseerde volkeren en de zwarten tijdens de slavernij en de Apartheid. Zij werden dom en lui genoemd en niet in staat zichzelf te besturen; ze waren wel goed genoeg om het zware werk te doen voor de heersende blanke minderheid.
2. Concurrentie- of cultureel racisme ten aanzien van handelsminderheden overal op de wereld die concurreren met de gevestigde meerderheden. De Chinezen in Indonesië en ook de joden in vooroorlogs Europa werden juist sluw genoemd en ervan beschuldigd uit te zijn op de wereldheerschappij.
In het voetspoor van mijn vader verder werkend ontdekte ik dat hier in Europa en dus ook in Nederland een verschuiving waarneembaar is. De eerste gastarbeiders kregen een portie mee van het oude, vertrouwde koloniale racisme - er werd op ze neergekeken. Dat neerkijken is - getuige de talrijke verwijzingen in het hedendaags racisme naar de vermeende onvermogens van immigranten - nog lang niet verdwenen. Maar nu hun kinderen en kleinkinderen beter in staat worden tot concurreren, krijgt het racisme steeds meer trekken van het concurrentieracisme en gaat het zich richten op hun culturele kenmerken. Het keert zich tegen de moslims en in wezen tegen alle niet-westerse immigranten.
Op dit moment is er dus een verschuiving gaande van het koloniale uitbuitingsracisme dat gericht is op lichamelijke, aangeboren kenmerken naar cultureel concurrentieracisme dat gericht is op tijdens het leven opgedane kenmerken, zoals religie. We bevinden ons nu ergens middenin die verschuiving en hebben te maken met een mengvorm waarin elementen voorkomen uit beide typen racisme, een combinatie dus.
Deze mengvorm is mooi af te lezen aan het taalgebruik van Geert Wilders die neerkijken en angst aanjagen geraffineerd met elkaar vervlecht **)
Republiek Allochtonië en Weblog Anja Meulenbelt hebben al eerdere versies van onderstaand betoog van Anne-Ruth Wertheim afgedrukt. Op 30 augustus 2010 publiceerde de bekende Amerikaanse historicus en Midden-Oosten deskundige Juan Cole een nieuwe versie van Anne-Ruth haar betoog in zijn blog Informed Comment (in het Engels). Ze spitst haar redenering nog meer dan vroeger toe op de huidige problemen met de agitatie van Geert Wilders en deelt met ons haar ervaringen als (half-)joods kind in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting.
Maar wat ik vooral zo krachtig vind bij Anne-Ruth Wertheim, is de uitwerking van de stellingen van haar vader, wijlen prof. Wertheim, over discriminatie als uitbuitings-racisme, dan wel als concurrentie-racisme. Die twee uit begripsmatig elkaar halen, maakt iets meer duidelijk over hoe het in de publieke opinie (onbewust) in elkaar zit.
Dat kan helpen om de nodige remedies en, vooral, de nodige alternatieve perspectieven te vinden en te ontwikkelen.
Onderstaande vertaling van het Engelse origineel is vandaag door de auteur zelf gemaakt, nadat ik haar had verzocht, haar stuk hier te mogen publiceren.
Anne-Ruth Wertheim:
Hedendaags racisme, een mengvorm die verheldering verlangt
De verbreiders van het hedendaags racisme dat vergoelijkend ‘islamofobie’ wordt genoemd, zeggen dat zij niets anders doen dan waarschuwen voor de gevaren die zij zien in de islam en dat dat niets met racisme te maken heeft. Maar het is een misvatting dat racisme alleen zou gaan over lichamelijke kenmerken die mensen bij hun geboorte meekrijgen. Ook de culturele kenmerken die mensen tijdens hun leven ontwikkelen zijn al eeuwenlang een probaat middel om groepen te belasteren en buiten te sluiten. Zowel het concurrentieracisme dat handelsminderheden overal op de wereld te verduren kregen (en nog steeds krijgen) als het antisemitisme in vooroorlogs Europa stond bol van de culturele vooroordelen en nooit ontbrak daarin het item religie.
Toch is het begrijpelijk dat mensen in verwarring raken. Hedendaags racisme is een mengvorm van twee soorten racisme: uitbuitings- of koloniaal racisme en concurrentie- of cultureel racisme. Inderdaad gaat op dit moment alle aandacht uit naar een cultureel aspect van de aangewezen groep, hun religie de Islam. Maar daarmee is niet gezegd dat hun lichamelijke kenmerken er niet meer toe doen. Ik zal proberen dit in mijn artikel te verduidelijken.
Ik werd geboren in Indonesië toen dat nog een kolonie was van Nederland. Samen met mijn ouders, zusje en broertje woonde ik in een mooi huis en nam de wereld in mij op zoals alle kinderen dat doen - als vanzelfsprekend. Er waren altijd Indonesische bedienden om mij heen die opraapten wat ik liet vallen. De kleren die ik vuil maakte gaven ze me netjes gestreken terug. Iedere ochtend besprak mijn moeder aan de ontbijttafel met onze kokkie wat ze die dag zou koken - kokkie zelf zat ernaast op haar hurken. En als ik mee mocht boodschappen doen zag ik hoe de Chinese eigenaren van de toko’s de baas speelden over de Indonesiërs die de vloer veegden.
Mijn wereldbeeld was opgebouwd uit drie lagen: bovenaan stonden wij blanke Nederlanders, onderaan de Indonesiërs en daar tussenin de Chinezen.
Dit wereldbeeld werd van de ene op de andere dag op z’n kop gezet toen ik zeven jaar oud was. In de Pacific woedde de Tweede Wereldoorlog en de Japanners bezetten Nederlands Indië. Ze vestigden er een wreed bewind dat drie en een half jaar zou duren en sloten ons met alle andere blanken op in kampen. We leden honger en gebrek en werden in bedwang gehouden met geweld waar iedereen naar moest kijken. Ons kamp werd bewaakt door Indonesische soldaten die net als wij geslagen werden door de Japanners, maar wel genoeg te eten kregen.
Nu stonden dus de Japanners bovenaan, daaronder de Indonesiërs en helemaal onderaan wij blanken.
Halverwege de oorlog begonnen de Japanners die geallieerd waren met Nazi Duitsland, hun voorbeeld te volgen en de joden af te zonderen van de niet-joden. Mijn vader, die in een mannenkamp zat, was joods maar mijn moeder, met wie mijn zusje, broertje en ik in een vrouwenkamp zaten, niet. Wij waren dus halfjoods en de Japanners dreigden ons met geweld bij haar weg te halen. Om dat te voorkomen besloot zij zichzelf als joods te laten registreren en zo gingen wij alle vier samen naar het joodse kamp (*)
Toen we na de oorlog in Nederland aankwamen, ontdekte ik dat vrijwel onze hele joodse familie van vaderskant was omgebracht. Mijn joodse grootouders hadden een eind aan hun leven gemaakt op de dag dat Nederland capituleerde voor het Duitse leger.
Kort voor en tijdens de oorlog raakten mijn beide ouders, onder meer door wat zijzelf meemaakten in de kampen, ervan overtuigd dat de Indonesiërs recht hadden op hun onafhankelijkheid. Daarvan getuigden ze in het openbaar en dat bracht ons gezin in een uitzonderingspositie tussen de nog sterk koloniaal denkende en voelende Nederlanders. We kregen veel agressie te verduren die mij als middelbare schoolkind niet onberoerd liet.
Toen het zover was, had ik dus al heel wat racisme en geweld meegemaakt en had zich in mijn hoofd een warboel aan mensbeelden gevormd. Pas veel later begon ik hierin orde te scheppen. Daarbij leerde ik om te beginnen van het werk van mijn vader, de socioloog van Zuidoost Azië W.F. Wertheim. Hij onderscheidde twee soorten racisme:
1. Uitbuitings- of koloniaal racisme ten aanzien van de gekoloniseerde volkeren en de zwarten tijdens de slavernij en de Apartheid. Zij werden dom en lui genoemd en niet in staat zichzelf te besturen; ze waren wel goed genoeg om het zware werk te doen voor de heersende blanke minderheid.
2. Concurrentie- of cultureel racisme ten aanzien van handelsminderheden overal op de wereld die concurreren met de gevestigde meerderheden. De Chinezen in Indonesië en ook de joden in vooroorlogs Europa werden juist sluw genoemd en ervan beschuldigd uit te zijn op de wereldheerschappij.
In het voetspoor van mijn vader verder werkend ontdekte ik dat hier in Europa en dus ook in Nederland een verschuiving waarneembaar is. De eerste gastarbeiders kregen een portie mee van het oude, vertrouwde koloniale racisme - er werd op ze neergekeken. Dat neerkijken is - getuige de talrijke verwijzingen in het hedendaags racisme naar de vermeende onvermogens van immigranten - nog lang niet verdwenen. Maar nu hun kinderen en kleinkinderen beter in staat worden tot concurreren, krijgt het racisme steeds meer trekken van het concurrentieracisme en gaat het zich richten op hun culturele kenmerken. Het keert zich tegen de moslims en in wezen tegen alle niet-westerse immigranten.
Op dit moment is er dus een verschuiving gaande van het koloniale uitbuitingsracisme dat gericht is op lichamelijke, aangeboren kenmerken naar cultureel concurrentieracisme dat gericht is op tijdens het leven opgedane kenmerken, zoals religie. We bevinden ons nu ergens middenin die verschuiving en hebben te maken met een mengvorm waarin elementen voorkomen uit beide typen racisme, een combinatie dus.
Deze mengvorm is mooi af te lezen aan het taalgebruik van Geert Wilders die neerkijken en angst aanjagen geraffineerd met elkaar vervlecht **)
In bovenstaand schema heb ik aangegeven waar precies de verschillen zitten tussen de twee soorten racisme. Om te beginnen zijn ze van toepassing op totaal verschillende groepen; er is een rechtstreeks verband met de arbeid die zij verrichten en hun economische positie. In samenhang daarmee verschilt het soort vooroordelen dat in omloop wordt gebracht. In het ene geval zijn die minachtend van aard en vooral gericht op lichamelijke kenmerken, in het andere angstaanjagend en vooral gericht op culturele kenmerken.
De motieven die men voor die vooroordelen aandraagt zijn volkomen in lijn met wat ze moeten rechtvaardigen: in het ene geval uitbuiting, in het andere uitsluiting.
Wanneer ik schrijf en spreek over deze twee typen racisme, valt me altijd op dat uitbuitingsracisme zo oneindig veel bekender is dan concurrentieracisme. Iedereen weet waar je het over hebt als het gaat om groepen die gedwongen worden het zware werk te doen en dom en lui worden genoemd. Ook van het menselijk leed dat koloniale en neokoloniale praktijken teweeg brachten (en brengen) hebben de meeste mensen gehoord.
Maar het andere type racisme dat gericht is tegen groepen die in staat zijn te concurreren en ervan worden beschuldigd gevaarlijk te zijn en te streven naar de wereldheerschappij, is verbazingwekkend onbekend. Toch bracht en brengt ook dit racisme ontzettend veel ellende in de wereld: pogroms tegen Chinese handelsminderheden overal in Azië, de Indiase- en Pakistaanse handelsminderheid die uit Uganda werd verdreven en wat er gebeurde met de joden in Europa.
Interessant zijn ook de motieven die mensen doen geloven in vooroordelen, maar die ze liever verborgen houden. Toegeven dat je je graag boven een andere groep verheven voelt, zal niemand gauw doen. En afgunst en jaloezie worden in onze - van concurrentie doortrokken - maatschappij verwerpelijk geacht: wie minder bezit dan een ander heeft dat aan zichzelf te wijten.
Deze kapitalistische ideologie werd onlangs treffend verwoord door Mark Rutte van de VVD toen hij een hogere belasting voor de rijken smalend ‘jaloeziebelasting’ noemde. Geen wonder dus als mensen liever dan te laten blijken dat ze bang zijn voor de concurrentiekracht van immigranten, zich laten meeslepen door de aanjagers van angst voor de islam.
Tenslotte het geweld dat hoort bij ieder van de soorten racisme - ook dat verschilt hemelsbreed.
Bij het uitbuitingsracisme gaat het om opstandige enkelingen die in het openbaar gestraft worden om de anderen op hun plaats te houden. De groep moet immers in staat blijven het zware werk te doen.
Maar bij het culturele racisme is het geweld bedoeld om de groep in zijn geheel te doden en/of te verjagen. De geschiedenis heeft laten zien dat zulk massaal geweld in gang wordt gezet als er over een groep maar lang genoeg en stelselmatig angstaanjagende kwalificaties in omloop zijn geweest. Niet voor niets beroepen plegers van zulk geweld zich telkens weer op noodweer. En altijd en overal werd zo’n uitbraak van geweld voorafgegaan door een scherpere afbakening van de groep, gepaard aan zinspelingen op verdrijving en een sterkere nadruk op de herkenbaarheid van de groepsleden.
Met hun (van de PVV, HR) ogenschijnlijk zuiver economische vraag naar de kosten van alle niet-westerse immigranten en hun nakomelingen, hebben de verbreiders van het hedendaags racisme een groep in de schijnwerpers gezet die herkenbaar is aan zijn huidskleur. Dat belooft niet veel goeds.
Maar er is nog tijd. Tijd waarin steeds meer mensen de mechanismen zullen doorzien die werkzaam zijn en kiezen voor een vreedzame toekomst.
-----
(*) Dit verhaal vertel ik in ‘De gans eet het brood van de eenden op, mijn kindertijd in een Jappenkamp op Java’ dat hier op dvd te bestellen is of te downloaden.
(**) Zie mijn artikel in De Volkskrant van 23 januari 2009
Dit artikel werd op 31.08.10 door mij in het Engels gepubliceerd met een uitgebreidere inleiding en korte biografie van de auteur in Huibslog: Wertheim: Modern-Day Racism. A Mixture that Calls for Some Clarification [EN] en in At Home in Europe. De vertaling uit het Engels is van de hand van Anne-Ruth zelf.