Aart Staartjes was een paar jaar ouder dan ik, toen we elkaar in Nieuwendam, dorp tussen Schellingwoude en Amsterdam-Noord, aan het eind van jaren '50 kruisten. Ik herinner me de verschijning van zijn nieuwe César-kapsel en z'n eeuwige, in was gegoten glimlach.
We bezochten trouwens dezelfde kapper en leden onder dezelfde plattelandsdokter van het oude dijkdorp, waaraan in de twintiger- en veertiger jaren tuindorpen waren vastgeplakt. Daarvan waren de straten naar Noordhollandse gemeenten vernoemd.
Er waait een Noordhollandse, kille zeewind door het boek, dat Aart, een Hollandse televisiepersoonlijkheid, acteur, schreef naar aanleiding van de vondst van tientallen bloknoten met dagboekachtige aantekeningen van zijn vader in 2004, ongever 20 jaar na diens dood. Het ruikt naar het hooiland bij Holysloot, de modderige bemoste boerderijen bij Ransdorp, de rottende vis van Durgerdam en de zwavelzuurfabriek van Ketjen, die tussen de Nieuwendammerdijk en het IJ lag te stinken.
We waren van de Arbeiders Jeugd Centrale, in 1956-58. Onze groep heette "IJ-Kanters" en ik was samen met mijn makkers Piet Brachel, Theo Selier en Jan Ruysendaal ongeveer 16 jaar oud. Als 15-16 jarigen stonden we onder de hoede van de oudere leden ('Rode Wachten' - een benaming van, toen, ook al weer 25 jaar geleden), met name Benny Rowolt, Eric Herfst, Hans Poppe en, als het om zeilen ging, Aart Staartjes. We oefenden met kleine BM-ers op de Breek en op het Kinselmeer.
Ik herinner me een maansverduistering, die we op een heel vroege zondagmorgen zijn gaan zien in de landerijen achter Nieuwendam en Schellingwoude, met Aart en de anderen, vlakbij de timmerwerkplaats van Aart's vader. De tocht eindigde bij notaris Nipperus, die bij de Oranjesluizen in een grote villa woonde. In ons gestencilde maandblad "De Maan" heb ik daarover mijn eerste (gepubliceerde) artikel geschreven, met zelfgetekende illustraties, herstel: linoleumsneden.
Culturele revolutie: van Rode Wachten naar Ruimte
Amsterdam-Noord lag slaperig achter zijn pont-verbindingen, we waren opgenomen in een ingeslapen "zuil", de sociaaldemocratische, en de rondom ingebouwde dijkdorpen ademden nog de sfeer van Swiebertje, Dik Trom en Daantje. In de tijd dat Aart's en mijn wegen elkaar kruisten, veranderde dat. De AJC hief zich op en veranderde in "Ruimte". Daarachter zat een waarschijnlijk heideggeriaans geïnspireerde filosofie, gedragen, maar niet uitgedragen, door voorzitter Maurits van Haalen, een pijproker die een bibliotheek-achtige ruimte bewoonde achter het aldaar sinds 1928 gevestigde landelijke kantoor van de AJC. Heideggeriaans, althans, was de idee, dat de "ruimte" een leegte, een "niets" moest zijn, waarin door "ontmoeting" een "begin" kon worden gemaakt met zelfverwerkelijking.
Ik denk dat het niets anders was, dan de erkenning van de leegte die was ontstaan door het wegvallen van de bodem uit het sociaaldemocratische cultuurideaal, gebaseerd op a-politieke, naïeve, ontkenning van de machtsstrijd in de maatschappij, die haar, door Hendrik De Man vormgegeven antwoord was geweest op fascisme en verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog.
Een invuller van de lege "ruimte", was onder meer André van der Louw. Maar dat was, voor ons in Nieuwendam, ver weg. Wij beleefden onze eigen culturele revolutie bij de IJKanters: Ben Rowolt, Eric Herfst en Aart Staartjes gingen in de zomer van 1957 naar Parijs. Ze kwamen helemaal existentialistisch terug. Toegegeven, een ietsje aan de late kant, maar toch: het was een revolutie. Mime à la Marcel Marceau, chansons à la Juliette Gréco, toneel als Ionescu (de Kale Zangeres werd opgevoerd in de Maranathakerk aan het Mosplein door geestdriftige ajc-ers) en een culturele revolutie in kleding en opmaak.
Existentialisten après-la-lettre
Ook ik bezat in het najaar van 1957 een caesar-kapsel. Voor de slecht Frans kennende neo-francofielen maakte ik een potpourri met vertaling van wel negen 45-toerenplaatjes met Mouloudji, Piaf, Gréco en, zelfs, Patachou. Toen is mijn francofilie ontstaan. In "Het Behouden Huys", op 300 meter van ons stedelijke honk "Het Anker" aan de Prins Hendrikkade, waar je nog helemaal in de oude sociaaldemocratische zonnebloemen-van-van-gogh-interieurs verkeerde, wachtten we, tussen visnetten aan de muur, druipende kaarsen in wijnflessen, twee uur op de komst van de nog jonge en frisse Ramses Shaffy, die, eenmaal gearriveerd, ogen gesloten, aan de piano, à la Jacques Brel een adolescent wereldleed uitbrulde.
Niet alleen de toneelsmachtende Aart, maar wij allemaal werden onderworpen aan de lessen in moonwalk van de dodelijk ernstige en in het zwart geklede Jan Bronk. We found our style.
Die akelig eigenwijze, clichématige en zelfzuchtige vader van Aart ken ik alleen bij geruchte.
Als je het boek leest, zie je dat Aart Staartjes er zijn hele leven alles aan heeft gedaan, om niet te worden als die vader. Dat is gelukt, in zekere zin. Tot nu toe. Denk ik.
Maar is het resultaat al die energie waard geweest?